Een nieuwe kijk op de sedimenthuishouding in de zuidwestelijke delta: voor veiligheid, aquacultuur, landbouw, natuur en landschap. In gesprek over visie, handelingsperspectieven en het belang van intergetijdennatuur onder een stijgende zeespiegel. 

Visie van WWF. Productie van Flows.

Deskundigen 
van Deltares, TU Delft, Rijkswaterstaat en Buro Waterfront.

Introductie

Samen met tropische regenwouden zijn intergetijdengebieden de meest biodiverse en productieve natuurgebieden op aarde. De schelpdieren, wormen en kreeftachtigen die in de intergetijdenbodems leven zijn onmisbaar voor trekvogels en trekvissen. Visserij en aquacultuur zijn afhankelijk van een gezond intergetijdenecosysteem.

De dynamiek van de intergetijdennatuur schept de beleving die zo karakteristiek is voor het kustlandschap. Intergetijdengebieden leveren bovendien een bijdrage aan waterveiligheid: ondieptes reduceren de golfhoogte, stranden en vooroevers zijn het fundament van dijken en duinen.

Wereldwijd is er sinds 1700 van de intergetijdengebieden nog maar 15% over. In de zuidwestelijke delta is het intergetijdengebied sinds 1915 gekrompen met 51%. De zeespiegelstijging bedreigt wat er nog over is.

Voor natuur, aquacultuur, landschap en veiligheid moeten we op z’n minst behouden wat we hebben. Er kan zelfs intergetijdengebied bij komen. Ingrediënten voor een slimme sedimentstrategie zijn de kustsuppleties uitbreiden, sediment vanuit de Noordzee de kustbekkens inbrengen, wisselpolders aanleggen en getij terugbrengen.

Kustsuppleties uitbreiden

Niet alleen het sedimenttekort van het Noordzeekustfundament aanvullen, ook de tekorten van de Waddenzee, Westerschelde, Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet – bijvoorbeeld met de rekenregel “oppervlak maal zeespiegelstijging”.

Leo Adriaanse werkt al bijna 40 jaar bij Rijkswaterstaat Zeeland. “Voor het ultracomplexe vraagstuk van de sedimenthuishouding en de zeespiegelstijging moeten we beginnen met de lange termijn. Er zijn twee uitersten:

Een Haakse Zeedijk voor de kust of een NEED dam in de Noordzee aan de ene kant, en terugtrekken naar hoge gronden en drijvende steden aan de andere kant. Die twee uitersten serveren we nu af, maar je moet wel op gezette tijden onderbouwen waarom je ze afserveert [zie het Kennisprogramma Zeespiegelstijging en lees Het Einde van Nederland]. Zonder nieuwe megadammen zitten we nu eenmaal aan een erosieve kust langs een zee die stijgt. We moeten ons daarom verzoenen met kunstmatige ingrepen en die zullen steeds groter worden, dat is niet anders. Daarbij zullen we maximaal gebruik moeten zien te maken van natuurlijke sedimentatie en de hydromorfologische processen die zand verplaatsen.”

Marcel Taal (Deltares) constateert dat grote ingrepen in beton en steen een grotere kans op spijt met zich meebrengen. “Later overstappen naar andere oplossingen wordt moeilijker, dit noemen we ‘lock-in’. Het grote voordeel van werken met sediment is dat het zeer flexibel is: elk jaar weer is een suppletievolume en herverdelingsstrategie van gebaggerd materiaal te bepalen en te verdelen op basis van de nieuwste inzichten over de zeespiegelstijging, de morfologie en de maatschappelijke wensen.” Dit voordeel is één van de pijlers onder het huidige nationale sedimentbeleid. Daarin is een kustfundament gedefinieerd dat we jaarlijks aanvullen met zand uit de diepere Noordzee. De richtlijn is een hoeveelheid ter grootte van het oppervlak van het kustfundament maal de jaarlijkse zeespiegelstijging, met daarbij opgeteld de netto transporten naar de Waddenzee en de Westerschelde. Die rekensom komt nu uit op 12 miljoen m3 en loopt op met de zeespiegelstijging (zie de vereenvoudigde benadering door Mulder (2019) voor WWF;  Deltares levert in 2022 een uitgebreide nieuwe analyse op). De laatste tien jaar is er gemiddeld iets meer dan 10 miljoen m3 per jaar toegevoegd. Dit volume is verdeeld over de plaatsen langs de kust waar erosie optreedt.

Volgens Bas Roels (WWF) is stap 1 voor de sedimentstrategie om het nationale suppletiebeleid uit te breiden met alle gebieden waar intergetijdennatuur aanwezig is of kan komen. “Vul het oppervlak van het kustfundament aan met het oppervlak van Westerschelde, Oosterschelde, Grevelingen, Veerse Meer en Haringvliet: leave no one behind!” We suppleren nu rond de zeegaten van de Waddenzee; de Waddenzee importeert een deel van dit zand. Haringvliet, Grevelingen, Veerse Meer en Oosterschelde importeren helemaal geen zand en structurele tekorten lopen daar op. Roels: “Ik zie de historische lijn doorlopen: sinds 1915 is er 51% van het intergetijdegebied in de zuidwestelijke delta verloren gegaan. Neerwaartse lijnen moeten een keer stoppen en kunnen weer omhoog gaan. Ook moeten we een reserve opbouwen voor als de zeespiegel steeds sneller gaat stijgen. En zó veel kost het niet: het extra volume benodigd om Haringvliet, Grevelingen, Veerse Meer en Oosterschelde bij het huidige kustsuppletiebeleid te voegen is 1,3 miljoen kuub; tegen een prijs van 5 euro per kuub dus 6,5 miljoen euro per jaar. Ter vergelijking: voor Maasvlakte 2 is 290 miljoen kuub gebruikt.”

Er is ruim voldoende zand in de Noordzee aanwezig, maar zandwinning verstoort het bodemleven. Mulder (2019) constateerde voor WWF dat  9% van het Nederlandse Noordzeegebied is aangewezen voor zandwinning. Momenteel wordt jaarlijks 0,3% daarvan gebruikt voor kustsuppleties en dit kan oplopen tot 1,8% bij 12 mm zeespiegelstijgsnelheid per jaar. Het bodemleven heeft 6 jaar nodig om na zandwinning te herstellen, dus in totaal zal bij een zeespiegelstijging van bijvoorbeeld 5 mm/jaar minder dan een half procent van de gehele Nederlandse Noordzeebodem verstoord zijn door zandwinning voor kustfundament én intergetijdennatuur. Door nieuwe technieken zal de zandwinning bovendien minder verstorend worden.

De kustwateren van Nederland.

Noordzeezand de bekkens inbrengen

Om intergetijdengebieden in de Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet mee te laten stijgen moet er sediment van buiten ingebracht worden, zo veel mogelijk gedreven door de natuurkrachten, anders met schepen en pijpleidingen.

Stap 1 van de sedimentstrategie is om de kustwateren sterker te betrekken bij het nationale sedimentbeleid, bij-voorbeeld door hun volledige oppervlak onderdeel te maken van de suppletieberekening achter het huidige kust-suppletiebeleid. Stap 2 is om er dan ook sediment naartoe te brengen.

De Oosterschelde zou voor Peter Herman (Deltares en TU Delft) de bestemming naar keuze zijn als hij het extra miljoen kuub mocht besteden. Hij zou niet jaarlijks één miljoen kuub verdelen, maar elke vijf jaar met vijf miljoen kuub zand een grote plaat aanleggen. Dat is voor de korte termijn goed voor de trekvogels, maar de structurele problemen in de Oosterschelde blijven. Natuurlijke zandimport, zoals in de Waddenzee en de Westerschelde, gaat in de Oosterschelde niet doordat de Oosterscheldekering zandtransport vanuit zee blokkeert. Bovendien is door de Oosterscheldekering het getijvolume met 30% afgenomen. De geulen die vroeger bij het dagelijkse getij pasten zijn nu te groot: golven slaan zand van de platen af, dat in de geulen blijft liggen omdat het water niet hard genoeg stroomt om de geulen op diepte te houden. In totaal is dit structurele of historische tekort, of de zandhonger, zo’n 500 miljoen m3: anderhalf keer het grondverzet van de Tweede Maasvlakte. Voor dit probleem is geen pasklare oplossing, maar méér sediment van buiten inbrengen ligt voor de hand. Leo Adriaanse: “500 miljoen kuub inbrengen is heel veel, maar helemaal niks, wat we nu doen, is heel weinig.” Hij hoopt dat we gestaag doorlopend sediment de Oosterschelde in kunnen brengen zonder CO2 te produceren, zoals met een ‘zandwindmolen of andere innovaties die ontwikkeld worden in het project Innovaties in de Kustlijnzorg van Rijkswaterstaat.

Peter Herman legt uit dat we momenteel vanwege Natura2000 de platen in de Oosterschelde behouden door de eroderende randen weer aan te vullen met zand uit nabije geulen. “Dit blijkt vrij goed te blijven liggen: langer dan de zes jaar die het kost voor het bodemleven om te herstellen van een suppletie. Een beetje zeespiegelstijging is met die ‘microsuppleties’ nog wel een decennium bij te benen, maar op de lange termijn niet meer: de platen worden dan kunstmatig steeds hoger, de geulen steeds dieper, en de afslag gaat dan steeds sneller. Als we het tekort laten oplopen vrees ik dat we dan uiteindelijk kiezen voor volledig afdammen.” Ook volgens Marcel Taal dreigt afdamming als we het structurele tekort niet aanvullen: “we koersen af op een lock-in”.

Bas Roels stelt voor het microsuppleren op te schalen: “naar 1 miljoen kuub per jaar voor de hele zuidwestelijke delta. Het tekort loopt dan niet verder op, intergetijdennatuur kan behouden blijven en de veiligheid is er mee gediend; door een deel van het sediment tegen de dijken aan te brengen waar dat morfologisch kan, zoals gedaan bij de Oesterdam. Vooroevers reduceren de golfbelasting met de helft en verminderen bovendien de bresgroeisnelheid. Onderzoekers van onder andere het NIOZ hebben recentelijk ontdekt dat bressen in 1953 kleiner waren op plekken met vooroevers, en de gevolgen minder ernstig.”

KustwaterlichaamOppervlak (km2)Maximale dagelijkse getijslag (m)Hoogste stormvloedpeil gemiddeld (m)*Maximum golfhoogte bij storm (m)*
TotaalIntergetijdengebied
Haringvliet-Hollands Diep150240,482,81,8
Grevelingen13400,023,71,9
Oosterschelde3491042,904,02,2
Westerschelde3111085,106,72,7
Oostelijke Waddenzee10005072,755,42,0
Westelijke Waddenzee15006122,505,02,8
Noordzeekust4000100**2,805,810,5

Belangrijke karakteristieken van de grote Nederlandse kustwateren. Bronnen RWS Waterdata 2021 (kolom 3), Hydraulische Randvoorwaarden primaire waterkeringen 2007 (kolom 4).
Klik op de getallen in kolom 2 voor de bronnen.
* maatgevende waterstanden en golfhoogtes vóór 2017;
** bij een gemiddelde strandbreedte van 300 meter van Schiermonnikoog tot Cadzand

Het Haringvliet is verbonden met de Noordzee via het Spui en de Dordtse Kil en de Grevelingen via een doorlaatmiddel in de Brouwersdam. Als de zee verder stijgt, zullen ook Haringvliet en Grevelingen meestijgen, tenzij het stagnante volledig afgesloten en bemalen meren zouden worden. Bas Roels zou er juist getij willen terugbrengen. “Dan zal er in Haringvliet en Grevelingen, afhankelijk van de getijslag, intergetijdengebied bij komen, en dat is hard nodig gezien de historische verliezen. Net als in de Oosterschelde kan dit, ondanks dat er sprake is van structurele historische sedimenttekorten voor een natuurlijk dynamisch evenwicht.” Peter Herman waarschuwt ervoor dat de natte duinvalleivegetatie met bijvoorbeeld de groenknolorchissen momenteel beschermd is, en constateert ook dat als de bodem rijpt en organisch rijker wordt, de interessantste planten juist weer verdwijnen.

Peter van Veelen (Buro Waterfront) werkt binnen de Proeftuin Sediment aan nieuwe natuur in het Haringvliet door hergebruik van scheepvaartbaggermateriaal uit de oostelijke benedenrivieren. “We kunnen in Haringvliet en Grevelingen verdrinkende buitendijkse intergetijdengebieden ophogen. We onderzoeken nu of natuurlijke herverdeling van het slib ecologisch interessant is. Totdat getij terugkomt, kunnen we overigens van de Markerwadden veel leren over de dynamiek van zand en slib onder invloed van winderosie in water zonder veel getij.” Bas Roels vult aan: “de beschikbare volumes zijn enorm, veel meer dan één miljoen kuub die nodig is om de zuidwestelijke delta mee te laten groeien met de zee. Net zoals bij de Oosterschelde zal transport van slib vanaf de Noordzee door de keringen heen wel optreden in Haringvliet en Grevelingen, ondanks de drempels van de doorlaatmiddelen. De Rijn voert ook altijd nog materiaal aan. Die volumes hoeven dan niet kunstmatig ingebracht te worden.”

Voor de afgedamde zandhongerige kustbekkens Oosterschelde, Grevelingen, Veerse Meer en Haringvliet zijn er dus twee uitersten: aan de ene kant de historische tekorten aanvullen door sediment kunstmatig aan te brengen (zoals we al met de kust doen); de ‘macro-benadering’. Het andere uiterste is helemaal niets doen. Dan zullen de intergetijdengebieden in de Oosterschelde blijven eroderen en verdrinken, samen met de begroeide (niet-intergetijde) buitendijkse natuurgebieden in Haringvliet, Grevelingen en Veerse Meer. De pijn is te verzachten met lokale herverdeling zoals nu in de Oosterschelde al gebeurt: de ‘micro-benadering’. De extra miljoen kuub zoals voorgesteld door WNF is dus een beweging van micro richting macro.

“Van 12 naar 13 miljoen is een begin, maar het zal snel meer moeten worden,” besluit Leo Adriaanse. Enkele miljoenen kuubs steken schril af in vergelijking met andere waterwerken met kunstmatig sedimenttransport – zie de tabel onder.

Volumes sedimentverplaatsingMiljoen m3
Vogeleiland Bliek0,1totaal
Oesterdam0,4totaal
"12+1"1,3jaarlijks
Prins Hendrik Zanddijk4,5totaal
Baggeren Benedenrivieren8jaarlijks
Baggeren Westerschelde (NL)11jaarlijks
Kustsuppleties (streven 2021)12jaarlijks
Zandmotor22totaal
Hondsbossche Zeewering35totaal
Markerwadden42totaal
Maasvlakte 2*290totaal
Haakse Zeedijk22.000totaal
NEED Dam40.000totaal

Volumes sedimentverplaatsing. Klik op de getallen voor de bronnen.
* inclusief duincompensatie Delfland (6 miljoen m3), 10 jaar lang onderhoud (12 miljoen m3), na aftrek opbrengst havenbassins.

Wisselpolders aanleggen en getij terugbrengen

Van smalle dijken met diepe vooroevers buitendijks en inklinkende polders binnendijks, naar brede waterkerende landschappen met ruime meegroeiende vooroevers en opslibbende wisselpolders. Getij in Oosterschelde behouden, in Grevelingen terugbrengen en in Haringvliet versterken.

Naast kunstmatig zand verplaatsen is het ook mogelijk om slib in te vangen in invang- of luwtegebieden. Slib heeft ten opzichte van zand twee grote voordelen: het wordt gratis aangevoerd en het is enorm vruchtbaar. De opslibsnelheid kan in sedimentrijke wateren enkele centimeters per jaar zijn.

Afhankelijk van het aantal invanggebieden kan het totaal groeien naar miljoenen kuubs ingevangen slib per jaar gedurende enkele decennia voor alle kustwateren. Het kan op vooroevers en in wisselpolders: voormalige bedijkte gebieden waar het water via doorlaten in een gecontroleerd gebied terecht komt (zie de figuur onder).

Wisselpolders hebben nog andere voordelen. Leo Adriaanse: “Het water wordt helderder en dat is (natuurlijk afhankelijk van de mate) gunstig voor ecologie en waterrecreatie.” Na een tijd levert het vruchtbare grond; daar is “historisch bewijsmateriaal” voor, in de woorden van Marcel Taal. Jonge zeekleipolders zijn de meest productieve landbouwgebieden. Een opslibbende wisselpolder legt bovendien CO2 vast (6500 kilogram koolstof per hectare per jaar voor de Westerschelde volgens Chmura et al. 2003) en vraagt geen kunstmest. Hoe hoger een gebied ligt, hoe minder last van verzilting.

Leo Adriaanse vindt dat we zo snel mogelijk met wisselpolders moeten beginnen om het effect te benutten vóórdat de zeespiegel harder begint te stijgen. “Het geeft op de lange termijn een fundament voor de waterkeringen: waterkerende landschappen in plaats van dijken, en dat is robuust. Ik begrijp heel goed dat het een cultuuromslag vraagt voor veel bewoners en boeren. Het is niet alleen het inkomen dat afneemt met een afnemend landbouwareaal; dat is financieel te compenseren. Uit gesprekken die ik voer blijkt dat het ook om levensbeschouwing en zingeving gaat: braakliggend land wordt bijvoorbeeld als onproductief en ongeordend gezien. Dat gaat heel diep. Maar op termijn zullen we landbouwers nodig hebben die ook leefomgevingsbeheerders zijn. Dat vraagt om voorlopers die laten zien dat met hoogwaardig landschapsbeheer in combinatie met biologisch of kringloop boeren ook een goede boterham te verdienen is. Overheden zullen die richting op moeten sturen.”

Er zijn tienduizenden stedelingen die dromen van het ontvluchten van het drukke bestaan met natuurbeheer, biologische landbouw, een eco-b&b of een cursuscentrum aan zee. Met aanvullende kustbeheersubsidies moeten hun business cases rond te maken zijn. Zullen zij de klassieke boeren verdringen? Als een boer een areaal van 30 hectare beheert zou een kuststrook van 200 meter daar één derde van af halen. Als alle kustdijken waterkerende landschappen zouden worden, snoept dat 7% af van de Nederlandse landbouwgrond (die jaarlijks al met 0,4% krimpt - CBS). Er lijkt dus genoeg ruimte voor de klassieke boeren en de nieuwe kustgebiedbeheerders naast elkaar.

Wisselpolder: schets van het verloop van natuur en landschapswaarden bij wisselpolders
volgens Tessa Deggeler (Universiteit Utrecht). Uiteindelijk verbetert de natuur, neemt de verzilting af en neemt de landbouwopbrengst toe, vooral doordat er vanuit de natuur slib aan het systeem is toegevoegd. 

  

De gemiddelde getijslag in Haringvliet is momenteel 48 centimeter. In Grevelingen momenteel 2 centimeter; met de nieuwe plannen voor de Grevelingen gaat dat een halve meter worden. Bas Roels: “dat is te weinig voor wisselpolders. Met ‘getij terugbrengen’ bedoel ik meer dan een meter.” Volgens het NIOZ is sedimentatie te versnellen door slim te werken met het moment en de snelheid van inlaten en uitlaten van het getij. Peter van Veelen onderzoekt de mogelijkheden om baggermateriaal in te zetten. “Langs Haringvliet en Grevelingen hebben minder dan de helft van de dijken vooroevers. Als de zeespiegel stijgt, moeten de dijken langs Haringvliet en Grevelingen versterkt worden. Vooroevers sluiten daar goed bij aan. Er worden voor de scheepvaart miljoenen kuubs per jaar gebaggerd. Hoewel het om fijn slib gaat is dat materiaal te gebruiken voor nieuwe vooroevers. Ook is het mogelijk om sediment op stroom te zetten en te laten invangen door geulen en kreken van in buitendijkse natuurgebieden, bijvoorbeeld bij de Leenheerenpolder.” Bas Roels geeft in principe de voorkeur aan wisselpolders boven vooroevers. Vooroevers moeten versterkt worden tegen afslag, en dat hoeft bij wisselpolders niet.

Hoe het getij terug te brengen in Grevelingen en te vergroten in Haringvliet is een verhaal apart. De getijslag heeft vooral invloed op de inrichting van de oevers, buitendijkse bebouwing en op de zoetwaterhuishouding. Er zijn veel studies naar gedaan, bijvoorbeeld Herstel van estuariene dynamiek in de zuidwestelijke delta (2007) en Integrale beschouwing en kwantificering van estuariene dynamiek (2013). Bas Roels: “Voor Grevelingen worden in het kader van Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) plannen voor herstel getij uitgewerkt; het Haringvliet staat op de PAGW shortlist, te combineren met de lessen uit het Kierbesluit monitoringsprogramma. We moeten beleidslijnen uitzetten voor vele decennia in de toekomst. In de gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 is terugkeer van getij op Haringvliet in combinatie met dynamische dijkenzones een kansrijke richting. Ook al is het niet allemaal maar zo van vandaag op morgen te realiseren, het studeren erop moet intensiever, om de boot niet te missen.”

Wisselpolders door de decennia heen. Bewerking van H+N+S (Atlas van Initiatieven over de toekomst van de Rijn-Schelde delta, 2009).

Naar een nationale sedimentstrategie

Het huidige beleid bestaat uit het integrale suppletiebeleid, sectoraal veiligheidsbeleid en natuurbeleid, en lokale ad-hoc projecten. Een nieuwe sedimentstrategie moet deze sterker met elkaar in verband brengen en verder vooruit kijken.

Voor Peter Herman is het wonder van de trekvogels de voornaamste reden voor een sedimentstrategie: “onderschat het belang van de zuidwestelijke delta voor de trekvogels niet. Die vliegen jaarlijks een fenomenale 8000 kilometer lange tocht van de broedgebieden in Siberie en Groenland tot de overwinteringsvlaktes van de Banc d’Arguin en Bijagòs in West Afrika. Jaarlijks fourageren er 3 miljoen in de Waddenzee, en maar liefst 1 miljoen in de delta: hun laatste stop voor een vlucht van 4000 kilometer. Ik realiseer me dat deze planetaire structuur gecombineerd moet worden met lokale structuren waar bewoners een hoofdrol in spelen. We moeten zorgen dat we de trekvogels ook in perioden van sterke zeespiegelstijging in leven houden. Het startpunt van de sedimentstrategie moet zijn de gewenste bioproductie van de intergetijdengebieden, want dat is de basis van alle intergetijdenecosysteemdiensten”.

Peter Herman is ecoloog en sinds 2017 hoogleraar Ecologische Waterbouw aan de TU Delft en senior adviseur bij Deltares Zee- en Kustsystemen. Daarvoor werkte hij onder andere bij NIOZ en de Waddenacademie.

 

Marcel Taal vindt dat de sedimentstrategie breed moet beginnen: “de kern is veerkracht van het estuarium, feitelijk ‘weerstand tegen verstoringen’. De sedimenthuishouding bepaalt de veerkracht. Als de oevers versteilen, voedselrijke intergetijdegebieden verdwijnen en trekvogels niet meer kunnen broeden en foerageren door de zeespiegelstijging is het systeem niet veerkrachtig. Het verbeteren van de veerkracht kan alleen maar door de nood aan ruimte en sediment op lange termijn te koppelen aan ingrepen en korte-termijn overwegingen. Daarbij is het gesprek met bewoners en andere gebruikers van het estuarium heel belangrijk, en dat geldt ook voor het terugdringen van uitstoot van fijnstof, stikstof en CO2 om economische ontwikkelingen mogelijk te houden – en dat geldt niet alleen voor landbouw. Daar zie ik een kans, we moeten aantonen dat juist combinaties tussen bedrijvigheid en natuurherstel een gunstige netto uitstootbalans hebben. Eerst met pilot projecten, dan steeds grootschaliger. De overheid kan stimuleren met het ontwikkelen van kennis en het op gang brengen van innovaties.”

Marcel Taal is ingenieur en bestuurskundige en sinds 2008 senior adviseur bij Deltares Zee- en Kustsystemen. Daarvoor werkte hij onder andere bij Rijkswaterstaat, het bedrijfsleven en Stichting Duinbehoud.

 

Leo Adriaanse stelt dat er dringend richting nodig is voor de lange termijn. “Dat vraagt keuzes die we nu zouden kunnen maken. Meer met sediment aan het werk gaan om boven water te blijven is cruciaal voor onze veiligheid en onze natuur. Hoe sneller we daar mee beginnen in de wateren achter de kustlijn hoe beter, want er zijn hele grote hoeveelheden nodig. We moeten er nog steeds aan wennen dat we niet met natuurlijke ecosystemen te maken hebben, noch met pure waterbouwkundige systemen, maar met hybride systemen. Neem een bekken zoals de Oosterschelde, dat is een gigantisch aquarium, dat actief beheer vergt. We moeten aquaria maken die goed functioneren, ontworpen en beheerd, met liefde voor het gebied en de processen. De lange termijn doelen in termen van suppletievolume, oppervlaktes intergetijdenbied of intergetijdebiomassa zullen altijd ‘moving targets’ blijven, maar laten we in ieder geval structureel (dus niet met oplapmiddelen) zorgen dat de intergetijdennatuur niet achteruit gaat. Gelukkig zie ik convergentie richting de middelen. Inderdaad: suppleren om platen en vooroevers daarmee in stand te houden, wisselpolders voor hoger gelegen goede landbouwgrond en natuur, bouwen met de natuurlijke processen. Getij op Grevelingen en Haringvliet is wenselijk en het is zeker mogelijk, maar zal altijd sediment- en oeverbeschermingsbeheer vergen zoals ook in de Oosterschelde, want dynamische natuurlijke evenwichten zul je er niet meer kunnen krijgen.”

Leo Adriaanse is ecoloog en werkt sinds 1983 bij Rijkswaterstaat in Zeeland, op onder andere de thema’s Regionale Ontwikkeling, Milieu en Strategie, Integraal Waterbeheer en het Deltaprogramma.

 

Peter van Veelen ziet in de Rijn-Maasmonding veel lokale projecten die baat zouden hebben bij een nationale sedimentstrategie. “Vergroening is een voorwaarde om stedelijk te verdichten en van de zeven grote ruimtelijke investeringsprojecten van de gemeente Rotterdam bevatten er drie getijdeparken. Deze bestaan bij gratie van sediment. Ook de Drechtsteden en de gemeente zoals Hoekschewaard en Goeree Overflakkee vinden nabijheid van recreatieve natuur belangrijk om de leefbaarheid, lokale economie en voorzieningenniveau op peil te houden. Met een sedimentstrategie voor de zuidwestelijke delta zullen deze gemeente en hun projecten opbloeien, in de geest van de NOVI en Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050. Iets voor een nieuwe Minister Ruimtelijke Ordening!”

Peter van Veelen is stedenbouwkundige en sinds 2018 eigenaar van Buro Waterfront. Daarvoor werkte hij onder andere bij de TU Delft en de Gemeente Rotterdam.

 

Volgens Bas Roels levert een sterke sedimentstrategie innovatie en kennisontwikkeling, welvaart en welzijn. “We verdienen het om delta en wadden mee te laten groeien met de zee, voor de natuur en voor de mensen die er wonen. Er dreigt een trieste toekomst met toenemende emigratie en afnemend verdienvermogen in onze delta door zeespiegelstijging. Het landschap verarmt dan en daarmee de leefbaarheid: lees de verslagen van mensen die dat de afgelopen 50 jaar ervaren hebben na de aanleg van de deltawerken (in een nieuwe publicatie van WWF: Dynamische Delta). Steeds meer overheidsgeld zal dan gaan zitten in veiligheid, oftewel angst, en niet in natuur, oftewel liefde. Zoals velen nu niet meer weten dat vijftig jaar geleden grote zwermen vlinders en enorme aantallen Veldleeuwerikken en Grutto’s heel gewoon waren, zo weet men over vijftig jaar niet meer dat er ooit miljoenen trekvogels langs Nederland trokken en hier neerstreken voor een pitstop op hun duizelingwekkende trektochten. Laten we, nu het nog kan, alles op alles zetten om die toekomst niet te laten ontstaan. Voor de tweede Maasvlakte is 290 miljoen kuub uit de Noordzee gehaald. In vergelijking daarmee is één miljoen kuub een schijntje. We moeten over biodiversiteit niet alleen praten, we moeten er iets voor over hebben.”

Bas Roels is bioloog en sinds 2014 Dutch Delta & Rivers Advisor bij WWF Nederland. Daarvoor werkte hij onder ander bij het ministerie van LNV en Rijkswaterstaat.

 

Zuidwestelijke delta in verleden en toekomst, met en zonder een nieuwe sedimentstrategie. Door Defacto, voor WNF (klik hier voor een hoge resolutie kaart).

Woord

Ties Rijcken

Stem

Liesbeth van Rooijen

Beeld

Vincent de Gooijer

Dank

Bas Roels, Peter Herman, Marcel Taal, Leo Adriaanse, Peter van Veelen en Jandirk Hoekstra

Getal

Tessa Deggeller

Uitgever

Flows Productions en WWF Nederland